10. Privaatrecht – Boek 3 van het BW (1)
Boek 3 van het BW, titels 1 – 3 en 11: algemeen vermogensrecht
***
Boek 3 van het BW
Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’) bevat het algemene vermogensrecht. Boek 3 is in zijn geheel van belang voor het goederenrecht. De titels 1 (afdeling 1), 2, 3 en 11 gelden daarnaast ook voor het verbintenissenrecht (en deels ook buiten het vermogensrecht).
Inhoud van Boek 3
Boek 3 bevat de volgende titels:
1. Algemene bepalingen
2. Rechtshandelingen
3. Volmacht
4. Verkrijging en verlies van goederen
5. Bezit en houderschap
6. Bewind
7. Gemeenschap
8. Vruchtgebruik
9. Rechten van pand en hypotheek
10. Verhaalsrecht op goederen
11. Rechtsvorderingen
We gaan eerst kort in op de titels die voor zowel het goederen- als het verbintenissenrecht van belang zijn: de titels 1 (afdeling 1) tot en met 3 en titel 11.
Titel 1: Algemene bepalingen
Deze titel kent onder andere begripsomschrijvingen. Enkele daarvan hebben we in de vorige hoofdstukken besproken.
1. Dieren
Nog niet besproken hebben we dat dieren sinds enkele jaren geen ‘roerende zaken’ meer zijn. Sinds 1 januari 2013 bepaalt art. 3:2a, lid 1 van het BW namelijk expliciet: “Dieren zijn geen zaken.” Reden van deze nieuwe bepaling is dat de voordien geldende ‘juridische kwalificatie van dieren als – niet meer dan – zaken, niet aansluit op het natuurlijk rechtsgevoel.’ (zie het amendement van Kamerleden Cramer en Waalkens van 6 oktober 2009 op de Wet Dieren). Lid 2 van het nieuwe artikel bepaalt echter dat de bepalingen met betrekking tot zaken zijn op dieren (meerendeels) van toepassing blijven. Het gaat dan ook met name om symbolische wetgeving.
2. Beginselen
Verder wijzen we op de artt. 3:11 tot en met 14 van het BW waarin enkele belangrijke beginselen zijn neergelegd die van belang zijn voor het gehele vermogensrecht (en daarbuiten):
- goede trouw
- redelijkheid en billijkheid
- het niet mogen misbruiken van bevoegdheden
- het niet mogen uitoefenen van bevoegdheden in strijd met het publiekrecht
Titel 2: Rechtshandelingen
Door middel van een rechtshandeling beoogt een persoon een bepaald rechtsgevolg. Art. 3:33 van het BW bepaalt: “Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard.”
1. Eenzijdige en meerzijdige rechtshandelingen
Het vermogensrecht onderscheidt eenzijdige en meerzijdige rechtshandelingen. Bij de eenzijdige rechtshandeling is één partij betrokken. De eenzijdige rechtshandelingen kunnen enerzijds ‘niet-gericht’ zijn. Dat wil zeggen dat daarbij geen andere persoon is betrokken (bijvoorbeeld het maken van een testament). Anderzijds kunnen zij ‘gericht’ zijn. Hierbij is wel een andere persoon betrokken. Deze wordt echter niet ‘wederpartij’ genoemd, maar ‘geadresseerde’ (bijvoorbeeld de opzegging van een overeenkomst). Bij de meerzijdige rechtshandelingen zijn meerdere personen (partij en wederpartij) betrokken (bijvoorbeeld de overeenkomst).
2. Nietige en vernietigbare rechtshandelingen
Rechtshandelingen hebben rechtsgevolg. Maar onder bepaalde omstandigheden zijn zij nietig of vernietigbaar. In geval van nietigheid worden zij geacht nooit rechtsgevolg te hebben gehad. In geval van vernietigbaarheid geldt hetzelfde mits iemand zich op de vernietigbaarheid heeft beroepen (d.w.z. de rechthandeling heeft ‘vernietigd’).
3. Enkele gronden van nietigheid en vernietigbaarheid
Titel 2 van Boek 3 kent bepalingen met betrekking tot rechtshandelingen. We noemen enkele bekende bepalingen:
Art. 3:40, lid 1: “Een rechtshandeling die door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of de openbare orde, is nietig.”
Art. 3:44, lid 1: “Een rechtshandeling is vernietigbaar, wanneer zij door bedreiging, door bedrog of door misbruik van omstandigheden is tot stand gekomen.”
Titel 3 van Boek 3: Volmacht
Van deze titel noemen wij slechts de begripsomschrijving die art. 3:60, lid 1 geeft: “Volmacht is de bevoegdheid die een volmachtgever verleent aan een ander, de gevolmachtigde, om in zijn naam rechtshandelingen te verrichten.”
Titel 11: Rechtsvorderingen
Het begrip ‘rechtsvordering’ moet niet worden verward met het begrip ‘vorderingsrecht’. Het laatstgenoemde begrip kwamen we in vorige hoofdstukken tegen als de aanspraak die een schuldeiser jegens de schuldenaar heeft op grond van een verbintenis.
De rechtsvordering heeft betrekking op de vorderingen die men bij de rechter instelt. Oftewel, hetgeen men in een geding voor de rechter vordert (de ingestelde eis). Zie bijvoorbeeld art. 3:296, lid 1 van het BW: “Tenzij uit de wet, uit de aard der verplichting of uit een rechtshandeling anders volgt, wordt hij die jegens een ander verplicht is iets te geven, te doen of na te laten, daartoe door de rechter, op vordering van de gerechtigde, veroordeeld.“
Titel 11 kent diverse bepalingen over hetgeen bij de rechter kan worden gevorderd.
We wijzen in dit verband ook op het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Daarin worden de diverse procedurele aspecten van het procederen voor de rechter (rechtbank, gerechtshof, Hoge Raad, arbitrage) geregeld.
Titel 11 kent ook bepalingen over de verjaring van rechtsvorderingen.