21. Omgevingsrecht – Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (2)
Vergunningverlening in het algemeen en voorbereidingsprocedure (hoofdstukken 2 en 3 van de Wabo)
***
In dit hoofdstuk bespreken we de procedure tot verlening van de omgevingsvergunning in het algemeen. Daarbij maken we nog geen onderscheid tussen de verschillende activiteiten. In de volgende hoofdstukken gaan we in op de afzonderlijke activiteiten en de criteria die gelden voor het vergunnen daarvan.
Vergunningverlening in het algemeen
We vatten wat we in het vorige hoofdstuk bespraken nog eens samen:
– een omgevingsvergunning heeft betrekking op een ‘project’
– een project kan meerdere ‘activiteiten’ omvatten
– een omgevingsvergunning kan (maar hoeft niet) betrekking (te) hebben op meerdere activiteiten
– activiteiten zijn o.a. het bouwen, het afwijken van een bestemmingsplan, milieuactiviteiten.
Hoofdstukken 2 en 3
De procedure met betrekking tot het aanvragen, beoordelen en verlenen van de omgevingsvergunning is geregeld in de hoofdstukken 2 en 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (‘Wabo’).
Vergunningplicht
De vergunningplicht met betrekking tot het uitvoeren van bepaalde ‘activiteiten’ is in de art. 2.1 en 2.2 van de Wabo geregeld. Dat is gedaan in de vorm van een verbodsbepaling.
Op grond van art. 2.1, lid 1 is het verboden om zonder omgevingsvergunning een ‘project’ uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit de in dat artikellid omschreven activiteiten. Het artikel gebruikt hierbij overigens niet de term ‘activiteiten’ maar omschrijft deze (middels woorden zoals ‘bouwen’, ‘uitvoeren’, ‘gebruiken’, ‘oprichten’, ‘slopen’, etc.). Het gaat om de activiteiten die wij in het vorige hoofdstuk hebben genoemd (a t/m i), waaronder: bouwen, afwijken van een bestemmingsplan en milieuactiviteiten.
Op grond van art. 2.2 is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit een activiteit ten aanzien waarvan in een gemeentelijke of provinciale verordening is bepaald dat daarvoor een vergunning of ontheffing is vereist.
Al deze activiteiten zijn dus vergunningplichtig.
De aanvraag om een omgevingsvergunning
De aanvraag om een omgevingsvergunning moet worden ingediend bij burgemeester en wethouders (‘B en W’) van de gemeente waar het project in hoofdzaak zal worden uitgevoerd (art. 3.1, lid 1 van de Wabo).
Dat is ook het geval als B en W niet het bevoegd gezag zijn om op de aanvraag te beslissen. In dat geval kan de aanvrager er ook voor kiezen om de aanvraag bij het bevoegd gezag in te dienen.
Wat het bevoegd gezag is, blijkt uit art. 2.4 van de Wabo. Vaak is dat B en W. Het Besluit omgevingsrecht (‘Bor’) geeft hierover nadere regels in hoofdstuk 3.
De aanvraag behelst onlosmakelijke activiteiten
Op grond van art. 2.7, lid 1 van de Wabo moet de aanvrager er zorg voor dragen dat de aanvraag betrekking heeft op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het betrokken project.
Fasering
In afwijking van het vereiste om onlosmakelijke activiteiten ineens aan te vragen, maakt art. 2.5 van de Wabo het mogelijk om een omgevingsvergunning in twee fasen aan te vragen.
Een andere mogelijke afwijking van het ‘onlosmakelijkheidsvereiste’ is dat voorafgaand aan een aanvraag m.b.t. de andere activiteiten van een project eerst een omgevingsvergunning ‘afwijken van een bestemmingsplan’ wordt aangevraagd. Op die manier kan de aanvrager vooraf inzicht verkrijgen in de ruimtelijk-planologische mogelijkheden van zijn projectvoornemen en hoeft hij niet meteen alle (gedetailleerde) bouw- en ontwerptekeningen gereed te maken. Als hij bijvoorbeeld een woning wil bouwen op een locatie waar het bestemmingsplan dat niet toelaat, kan hij vooraf vragen om af te mogen wijken van het bestemmingsplan. Daartoe dient hij dan een aanvraag om een omgevingsvergunning ‘afwijken van een bestemmingsplan’ in. Daarbij hoeft hij geen (gedetailleerde) ontwerptekeningen met betrekking tot de gewenste woning in te dienen.
Indieningsvereisten
Art. 2.8, lid 1 van de Wabo bepaalt dat een amvb regels stelt m.b.t. de wijze waarop een aanvraag om een omgevingsvergunning geschiedt, en de gegevens en bescheiden die daarbij moeten worden overgelegd door de aanvrager.
Die amvb is het Bor. De desbetreffende regels staan in hoofdstuk 4 van het Bor. In hoofdstuk 4 van het Bor wordt ook verwezen naar een ministeriĆ«le regeling. Dat is de Regeling omgevingsrecht (‘Mor’). Hoofdstuk 4 van het Bor, en met name de Mor, bevatten gedetailleerde regels over de manier van indienen van de aanvraag en de gegevens die daarbij moeten worden overgelegd. Daarop gaan we hier nu niet uitgebreid in.
Wel wijzen we hier nog op art. 4.1 van het Bor dat bepaalt dat een aanvraag langs elektronische weg kan worden ingediend. Op grond van art. 1.1 van de Mor dient daarbij gebruik te worden gemaakt van de ‘landelijke voorziening’ in de zin van art. 7.6 van de Wabo. Die voorziening is het Omgevingsloket Online (‘OLO’). Deze is nader geregeld in de ‘Regeling landelijke voorziening Omgevingsloket Online‘.
Het vervolg (na de aanvraag)
De Wabo kent in hoofdstuk 3 twee procedures voor de behandeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning:
1. de reguliere voorbereidingsprocedure
2. de uitgebreide voorbereidingsprocedure.
Uitgangspunt is dat de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is, tenzij de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is.
De reguliere voorbereidingsprocedure
Publiceren aanvraag
De reguliere voorbereidingsprocedure procedure is geregeld in par. 3.2 van de Wabo. Deze verplicht er o.a. toe om de aanvraag te publiceren in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze.
Beslistermijn
Art. 3.9 van de Wabo bepaalt dat binnen 8 weken op de aanvraag moet worden beslist. Het bevoegd gezag kan die termijn eenmaal met 6 weken verlengen.
Vergunning van rechtswege
Belangrijk is dat art. 3.9, lid 3 van de Wabo bepaalt dat de regeling inzake de vergunning van rechtswege van toepassing is (‘lex silencio positivo’: de ‘positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen’ van par. 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht; ‘Awb’). Dat wil zeggen dat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend als het bevoegd gezag daarop niet tijdig heeft beslist. Hoewel de vergunning dan dus automatisch is verleend, is deze daarmee nog niet in werking getreden. Er mag dan dus nog geen gebruik van worden gemaakt. De vergunning treedt pas in werking – en mag pas worden gebruikt – als deze is bekendgemaakt (d.w.z. is gepubliceerd in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze).
De regeling inzake de vergunning van rechtswege is niet van toepassing op bepaalde milieuactiviteiten (zie art. 6.19 van het Bor).
De uitgebreide voorbereidingsprocedure
Uov
De uitgebreide voorbereidingsprocedure is geregeld in par. 3.3 van de Wabo. Daarbij wordt verwezen naar de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (‘uov’) uit de Awb. Dat betekent o.a. dat tegen een ontwerp van de omgevingsvergunning zienswijzen kunnen worden ingebracht. Dat kan worden gedaan door ‘eenieder’ (art. 3.12, lid 5 van de Wabo).
Beslistermijn
De beslistermijn is 6 maanden vanaf de indiening van de aanvraag (art. 3.18, lid 1 van de Awb en 3.12, lid 7 van de Wabo). Deze termijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd.
Geen vergunning van rechtswege
De regeling inzake de vergunning van rechtswege is niet van toepassing (art. 3.10, lid 4 van de Awb).
De besluiten waarop de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is
De reguliere voorbereidingsprocedure is uitgangspunt, de uitgebreide is uitzondering. De uitgebreide voorbereidingsprocedure is dan ook enkel van toepassing op de in art. 3.10, lid 1 van de Wabo genoemde gevallen. Wij noemen hier slechts enkele van de genoemde gevallen:
– het geval dat de aanvraag betrekking heeft op de activiteit ‘afwijken van een bestemmingsplan’
– het geval dat de aanvraag betrekking heeft op milieuactiviteiten
– een geval waarin een verklaring van geen bedenkingen is vereist (die gevallen zijn genoemd in par. 6.2 van het Bor).
De omgevingsvergunning
Voorschriften
De voor een omgevingsvergunning geldende vereisten staan in par. 2.4 van de Wabo. Daar is o.a. bepaald dat aan de vergunning voorschriften worden verboden. Art. 2.22 van de Wabo verwijst in dat verband naar het Bor. In hoofdstuk 5 van het Bor staan regels m.b.t. de aan een omgevingsvergunning te verbinden voorschriften.
Art. 2.3 van de Wabo bepaalt dat het verboden is om in strijd met deze voorschriften te handelen.
Duur
Par. 2.4 van de Wabo bevat verder nog een regeling m.b.t. aan een vergunning te verbinden termijnen en m.b.t. seizoensgebonden bouwwerken.
Verantwoordelijke
Ook is bepaald dat de vergunning geldt ‘voor eenieder die het project uitvoert waarop ze betrekking heeft’ (art. 2.25, lid 1 van de Wabo).