BESTUURSRECHT – Staat de toeslagenaffaire op zichzelf?
Het is ons rechtsgebied niet, belastingen en toeslagen. En dus volgen we de toeslagenaffaire vanaf de zijlijn. Toch hebben we inmiddels reden om het ons wat meer aan te trekken. Want wat lezen we in NRC: ‘„De bestuursrechtspraak”, schrijft de commissie, „heeft jarenlang een wezenlijke bijdrage geleverd aan het in stand houden van de niet dwingend uit de wet volgende, spijkerharde uitvoering van de regelgeving van de kinderopvangtoeslag. Daarmee heeft de bestuursrechtspraak zijn belangrijke functie van (rechts)bescherming van individuele burgers veronachtzaamd.”’ Is dit nieuws?
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
In het bestuursrecht kennen we de wet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Een aantal van die laatste is zelfs wettelijk vastgelegd. Het gaat hierbij om rechtsbeginselen als zorgvuldigheid, evenredigheid, rechtszekerheid, verbod op willekeur, gelijkheidsbeginsel, fair play, bevoegdheden gebruiken waar ze voor bedoeld zijn, verbod op vooringenomenheid, et cetera.
Een professor in het bestuursrecht schijnt ooit zelfs 86 van dit soort beginselen te hebben afgeleid uit de rechtswetenschappelijke literatuur.
Deze beginselen zijn het eerste dat een student bestuursrecht leert. En een hoogleraar bestuursrecht kan er veelal prachtig over spreken voor een collegezaal.
Er is echter één probleem: de hoogste bestuursrechter (de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: ABRvS) past de beginselen niet of nauwelijks toe.
Jazeker, soms doet de ABRvS prachtige uitspraken waarin deze uiteenzet op welke manier er moet worden omgegaan met bepaalde beginselen. Een mooi voorbeeld is de instructieve uitspraak over het vertrouwensbeginsel in het bestuursrecht. Staatsraad-advocaat Wattel had de uitspraak voorbereid met een doorwrochte conclusie. En de hele bestuursjuridische wereld sprak zijn verwondering uit over zoveel juridische pracht.
De uitspraak was uitermate handig voor de rechtspraktijk. Om een gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel te kunnen aannemen, zouden drie concrete stappen moeten worden aangenomen. Zeer handig!
Probleem is echter dat sindsdien (en overigens ook voordien) geen burger ooit, of althans zelden, door deze drie-stappenzeef is heen gekomen. (Bijna) ieder beroep van een burger op schending van door de overheid gewekt vertrouwen is afgewezen.
En zo gaat dat met alle beginselen van behoorlijk bestuur. Je kunt er prachtige proefschriften over schrijven, en uitermate intelligente filosofische betogen over opzetten, maar de ABRvS past het niet toe.
Wat dat betreft verbaast het ons niks dat de ABRvS het heeft laten afweten in de toeslagenaffaire. Juist in die affaire ging het immers om open rechtvaardigheidsnormen.
Wat past de Raad van State dan wel toe?
Wel, de Raad van State (ABRvS) past zo niet de beginselen, maar dan toch in ieder geval de wet toe. En die wet wordt steeds gedetailleerder. En als op een gegeven moment blijkt dat de wet een bepaalde situatie niet bestrijkt, dan zal de wetgever die situatie alsnog dichtregelen. Maar niet voordat de ABRvS die wetgever – het overheidsbestuur – heeft geholpen door middel van een zekere wetsuitleg ten faveure van dat bestuur.
In het Tijdschrift voor Bouwrecht hebben we in die zin onlangs gezien dat de ABRvS niet altijd uiterst onwillekeurig omgaat met de regels van wetsuitleg. Moet de wet nou woordelijk worden geïnterpreteerd, of moeten we naar de geest ervan kijken? Het blijkt soms bijna af te hangen van de vraag wie (overheid of burger?) er een beroep op doet.
Er is één uitzondering : Europa
De burger maakt wat dat betreft niet of nauwelijks kans bij de (hoogste) bestuursrechter. De rechtsbeginselen helpen hem niet, en de wet wordt vaak in zijn nadeel uitgelegd.
Daarop bestaat één uitzondering: het Europese recht. En dat hebben we gezien bij de uitspraken over het PAS. Op het moment dat het overheidshandelen komt te staan tegenover een Europese regeling, dan wil de ABRvS nog wel eens kritisch zijn op de overheid. Het moet dan echter wel gaan om uiterst concrete regelgeving vanuit Brussel. En niet om open normen.
Hoe hiermee om te gaan?
Je kunt je afvragen of de ABRvS leert van de kritiek die ze krijgt door de toeslagenaffaire. Het instituut blijft een eigensoortige rechter. Ze is geen echt rechtscollege, maar treedt wel als zodanig op. Dat ondanks het feit dat ze ‘lagere’ rechters, zoals de bestuursrechters bij de rechtbanken, wel een soort van ‘dienstbevelen’ kan geven door middel van jurisprudentie.
Het is aan de politiek en aan de wetenschap om hier iets van te vinden. Wij zijn mensen van de praktijk. En wij moeten roeien met de riemen die we hebben. En die riemen geven ons een overheidsgezinde bestuursrechter. Daar moet je mee kunnen omgaan.
Duidelijk is in ieder geval dat een loos beroep op rechtsbeginselen je nergens brengt in het bestuursrecht. Bezwaarschrift en (hoger) beroepschrift zullen wetstechnisch onderbouwd moeten zijn. In de bestuursrechtspraak is (vooralsnog) geen plaats voor ‘redelijkheid en billijkheid’ of voor wat voor beginselen dan ook.
En dat is iets waar je terdege rekening mee moet houden.
Het is overigens voor iedereen – en niet voor de rechtvaardigheid in de laatste plaats – te hopen dat dat ooit anders wordt.
Vragen en advies
Hebt u vragen over het bestuursrecht? Neem dan contact met ons op:
Wij overleggen graag met u, praten graag over de ins and outs van uw situatie en geven u graag advies. Voor een kennismaking of eerste gesprek brengen wij geen kosten in rekening.