BOUW – Regeling aanneming van werk in het Burgerlijk Wetboek
Vorige keer schreef ik hier al een korte introductie over de overeenkomst van aanneming van werk. De algemene regeling ervan in het Burgerlijk Wetboek (‘BW’) bleek nogal summier te zijn. Reden is dat de wetgever veel over laat aan de branche zelf. In die branche bestaan dan ook allerlei standaard regelingen die op bouwcontracten worden toegepast. Maar als dat niet expliciet gebeurt, valt men terug op de algemene regeling in het BW. Daarom volgt nu eerst een blog over de regeling in het BW.
Aanneming van werk in Titel 12 van Boek 7 BW
De regeling van de bijzondere overeenkomst van aanneming van werk staat in Titel 12 van Boek 7 van het BW. Die titel kent 2 Afdelingen die in totaal circa 20 artikelen bevatten. Vergelijk dat maar eens met bijvoorbeeld de huurovereenkomst in Titel 4 van Boek 7 BW. Titel 4 kent circa 110 artikelen. En de regeling van de arbeidsovereenkomst in Titel 10 van Boek 7 BW kent circa 140 artikelen. Kortom, en zoals gezegd : de algemene regeling is relatief summier, en het regelen is grotendeels aan de branche overgelaten.
De beide afdelingen van Titel 12
Titel 12 kent 2 afdelingen:
- Aanneming van werk in het algemeen
- Bijzondere bepalingen voor de bouw van een woning in opdracht van een natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf
De bepalingen van de tweede afdeling beogen de particuliere opdrachtgever extra bescherming te geven tegenover de (professionele) aannemer.
De overeenkomst
Art. 7:750, lid 1 BW definieert de overeenkomst van aanneming van werk als volgt:
“Aanneming van werk is de overeenkomst waarbij de ene partij, de aannemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt om buiten dienstbetrekking een werk van stoffelijke aard tot stand te brengen en op te leveren, tegen een door de opdrachtgever te betalen prijs in geld.”
Door deze definitie wordt duidelijk dat de aanneming van werk zich onderscheidt van de arbeidsovereenkomst en van de overeenkomst van opdracht. Dat eerste wordt duidelijk door de woorden ‘buiten dienstbetrekking’. Het tweede wordt duidelijk door de woorden ‘werk van stoffelijke aard’. De opdrachtovereenkomst wordt in art. 7:400, lid 1 BW namelijk als volgt gedefinieerd:
“De overeenkomst van opdracht is de overeenkomst waarbij de ene partij, de opdrachtnemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten die in iets anders bestaan dan het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard, het bewaren van zaken, het uitgeven van werken of het vervoeren of doen vervoeren van personen of zaken.”
De aanneming van werk is dan ook een daadwerkelijk op zichzelf staande bijzondere overeenkomst. Buiten de bepaling van Titel 12 van Boek 7 BW zijn daarop nog wel de meer algemene bepalingen van – met name – Boek 6 BW van toepassing.
Enkele bepalingen uit de regeling uitgelicht
Hieronder worden enkele speciale onderwerpen uit de BW-regeling over aanneming van werk uitgelicht:
Waarschuwingsplicht
Art. 7:754 BW betreft de bekende ‘waarschuwingsplicht’ van de aannemer:
“De aannemer is bij het aangaan of het uitvoeren van de overeenkomst verplicht de opdrachtgever te waarschuwen voor onjuistheden in de opdracht voor zover hij deze kende of redelijkerwijs behoorde te kennen. Hetzelfde geldt in geval van gebreken en ongeschiktheid van zaken afkomstig van de opdrachtgever, daaronder begrepen de grond waarop de opdrachtgever een werk laat uitvoeren, alsmede fouten of gebreken in door de opdrachtgever verstrekte plannen, tekeningen, berekeningen, bestekken of uitvoeringsvoorschriften.”
Deze verplichting lijkt nogal ver te gaan. Waarom zou een ‘opdrachtnemer’ aansprakelijk zijn voor fouten in de opdracht? Wel, dat heeft alles te maken met de bijzondere specialistische kennis van de aannemer. De wetgever acht hem daarom bij uitstek in staat om fouten in ontwerpen en bestek te ontdekken.
Deze waarschuwingsplicht doet overigens niet af aan de verantwoordelijkheid van de partij die de opdracht (en ontwerpen) heeft gemaakt. De opdrachtgever is veelal een formele spil (of ‘doorgeefluik’) van waaruit diverse soorten opdracht worden verstrekt en aan wie die opdrachten worden opgeleverd. Zo zal in een eerdere fase een (architectonisch en technisch) ontwerp zijn gemaakt. Dat ontwerp wordt vervolgens door de opdrachtgever als onderdeel van de opdracht aan de aannemer verstrekt. Architect en aannemer staan dan in principe niet in een contractuele relatie tot elkaar. Ieder van hen heeft enkel een relatie met de opdrachtgever. Alle lijnen komen dus uit bij die opdrachtgever, terwijl deze van alle betrokkenen veelal degene met de minste kennis van zaken is. En hoewel de opdrachtgever de architect kan aanspreken in geval van fouten in het ontwerp, creëert de waarschuwingsplicht voor de aannemer een extra ‘valscherm’ voor de opdrachtgever. Voorkomen moet in ieder geval worden dat een aannemer al te voortvarend en ongezien aan de slag gaat met een ondeugdelijk ontwerp.
Oplevering
Art. 7:758 BW gaat over de oplevering. De regeling is erg summier vergeleken bij (bijvoorbeeld) de opleveringsregeling uit de UAV 2012. Art. 758 bepaalt:
Lid 1: “Indien de aannemer te kennen heeft gegeven dat het werk klaar is om te worden opgeleverd en de opdrachtgever het werk niet binnen een redelijke termijn keurt en al dan niet onder voorbehoud aanvaardt dan wel onder aanwijzing van de gebreken weigert, wordt de opdrachtgever geacht het werk stilzwijgend te hebben aanvaard. Na de aanvaarding wordt het werk als opgeleverd beschouwd.”
Hieruit blijkt dat wanneer de aannemer vindt dat het werk gereed is, hij aan de opdrachtgever te kennen moet geven dat hij wil opleveren. De opdrachtgever kan het werk dan keuren. Vervolgens kan de opdrachtgever het werk aanvaarden. Dat kan onder voorbehoud, bijvoorbeeld dat bepaalde geconstateerde gebreken binnen bepaalde tijd worden hersteld. De opdrachtgever kan de oplevering ook weigeren, onder verwijzing naar de gebreken die de reden van die weigering vormen.
Lid 2: “Na oplevering is het werk voor risico van de opdrachtgever. Derhalve blijft hij de prijs verschuldigd, ongeacht tenietgaan of achteruitgang van het werk door een oorzaak die niet aan de aannemer kan worden toegerekend.”
Deze bepaling is duidelijk : na oplevering is het werk voor rekening en risico van de opdrachtgever. Wat er vervolgens mee gebeurt, komt voor zijn verantwoordelijkheid.
Lid 3: “De aannemer is ontslagen van de aansprakelijkheid voor gebreken die de opdrachtgever op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken.”
Dit is een belangrijke bepaling. Het komt er in wezen op neer dat de opdrachtgever bij de oplevering zeer goed moet controleren of het werk voldoet. Want hij kan later niet terugkomen op zijn aanvaarding van het werk. Dat is alleen anders als er later gebreken blijken die de opdrachtgever tijdens de oplevering niet had kunnen ontdekken.
Verjaring na twee jaar
Art. 7:761, lid 1 BW bepaalt:
“Elke rechtsvordering wegens een gebrek in het opgeleverde werk verjaart door verloop van twee jaren nadat de opdrachtgever ter zake heeft geprotesteerd. Indien de opdrachtgever de aannemer een termijn heeft gesteld waarbinnen deze het gebrek zal kunnen wegnemen, begint de verjaring pas te lopen bij het einde van die termijn, of zoveel eerder als de aannemer te kennen heeft gegeven het gebrek niet te zullen herstellen.”
De opdrachtgever mag dus niet te lang treuzelen als hij een gebrek heeft ontdekt waarvan hij meent dat de aannemer daarvoor aansprakelijk is.
Opzeggen van de overeenkomst
Art. 7:764, lid 1 BW bepaalt:
“De opdrachtgever is te allen tijde bevoegd de overeenkomst geheel of gedeeltelijk op te zeggen.”
Maar in dat geval moet er wel worden afgerekend, zo blijkt uit lid 2:
“In geval van zulke opzegging zal hij de voor het gehele werk geldende prijs moeten betalen, verminderd met de besparingen die voor de aannemer uit de opzegging voortvloeien, tegen aflevering door de aannemer van het reeds voltooide werk. Indien de prijs afhankelijk was gesteld van de werkelijk door de aannemer te maken kosten, wordt de door de opdrachtgever verschuldigde prijs berekend op grondslag van de gemaakte kosten, de verrichte arbeid en de winst die de aannemer over het gehele werk zou hebben gemaakt.”
De opdrachtgever draait dus op voor de gehele aanneemsom minus de besparingen van de aannemer ten gevolge van de opzegging.
De particuliere opdrachtgever
Afdeling 2 van Titel 12 van Boek 7 BW heeft betrekking op de particuliere opdrachtgever. De regeling ziet met name op een redelijke verhouding tussen de stand van het werk en de termijnbetalingen.
Vragen en advies
Hebt u vragen over aanneming van werk? Neem dan contact met ons op:
Wij overleggen graag met u, praten graag over de ins and outs van uw situatie en geven u graag advies. Voor een kennismaking of eerste gesprek brengen wij geen kosten in rekening.