19. Omgevingsrecht – Wet milieubeheer (4)
Hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer (inrichting, Activiteitenbesluit)
***
In dit hoofdstuk bespreken we hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer (‘Wm’). Dat hoofdstuk gaat over inrichtingen.
Hoofdstuk 8 – Inrichtingen
Inrichtingen
Op het begrip ‘inrichting’ zijn we al ingegaan bij de bespreking van hoofdstuk 1 van de Wm. Daar kwamen we het in de volgende gedaanten tegen:
- ‘inrichting’
- ‘inrichting in de zin van de Wm’: de inrichtingen die zijn opgenomen in bijlage I, onderdelen B en C bij het Besluit omgevingsrecht (‘Bor’)
We gaan in dit hoofdstuk verder met de laatste: de ‘inrichting in de zin van de Wm’.
Twee groepen ‘inrichtingen in de zin van de Wm’
We kunnen de ‘inrichting in de zin van de Wm’ grofweg in twee groepen verdelen:
1. vergunningplichtige inrichtingen:
Voor het oprichten, veranderen of in werking hebben van deze is een vergunning vereist. In die vergunning worden specifieke voorschriften opgenomen voor de bescherming van het milieu.
2. inrichtingen die niet vergunningplichtig zijn en waarop algemene regels van toepassing zijn (amvb’s, zoals het Activiteitenbesluit).
Voor deze inrichtingen is geen vergunning vereist. Op deze inrichtingen zijn de algemene regels voor de bescherming van het milieu automatisch van toepassing. In bepaalde gevallen moeten de desbetreffende activiteiten wel worden gemeld bij de overheid (‘meldingsplichtige inrichtingen’).
Uitgangspunt
Uitgangspunt is dat ‘inrichtingen in de zin van de Wm’ onder de algemene regels vallen. Alleen bepaalde, expliciet omschreven, categorieën vallen onder de vergunningplicht. Ook in geval van vergunningplichtige inrichtingen zijn nog steeds veel algemene regels van toepassing.
Algemene regels: amvb’s op grond van art. 8.40 van de Wm
Art. 8.40, lid 1 van de Wm bepaalt: “Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld, die nodig zijn ter bescherming van het milieu tegen de nadelige gevolgen die inrichtingen daarvoor kunnen veroorzaken. Daarbij kan worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts gelden in daarbij aangegeven categorieën van gevallen.”
De artt. 8.40a tot en met 8.43 van de Wm geven verdere regels met betrekking tot amvb’s die op art. 8.40 worden gebaseerd.
Een van de op art. 8.40 van de Wm gebaseerde amvb’s is het bekende Activiteitenbesluit. We beperken ons tot de bespreking van die amvb.
Activiteitenbesluit
Art. 1.2 van het Activiteitenbesluit omschrijft drie typen inrichtingen. Op al deze typen zijn de voorschriften van het Activiteitenbesluit automatisch van toepassing (zij het in mindere mate op de vergunningsplichtige inrichtingen: type C). Het gaat om de volgende drie typen:
Inrichting type A
Dit zijn de inrichtingen waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist.
Voor dit type geldt geen meldingsplicht.
Inrichting type B
Dit zijn de inrichtingen waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist en welke niet onder type A vallen.
Voor dit type geldt een meldingsplicht
Inrichting type C
Dit zijn de vergunningsplichtige inrichtingen.
Voor bepaalde activiteiten van dit type kunnen bovendien een meldingsplicht en bepaalde bepalingen van het Activiteitenbesluit gelden.
Vergunningplicht: de omgevingsvergunning voor milieuactiviteiten
In bijlage I, onderdelen B en C bij het Besluit omgevingsrecht (‘Bor’) staan de ‘inrichtingen in de zin van de Wm’. In die bijlage wordt expliciet aangegeven wanneer zo’n inrichting vergunningplichtig is (en dus een type C is). In dat geval is voor het oprichten, veranderen of in werking hebben van zo’n inrichting een omgevingsvergunning vereist.
Art. 2.1, lid 2 van het Bor wijst nog een categorie inrichtingen aan die vergunningplichtig is. Het gaat om inrichtingen waartoe een IPPC-installatie behoort.
Op de omgevingsvergunning voor milieuactiviteiten en het begrip ‘IPPC-installatie’ komen we te spreken in de hoofdstukken over de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (‘Wabo’).
De ‘oude’ milieuvergunning
Tot de inwerkingtreding van de Wabo in 2010, was in hoofdstuk 8 van de Wm de milieuvergunning geregeld. Die regeling is in 2010 geïntegreerd in de Wabo. De milieuvergunning is opgegaan in de regeling over de omgevingsvergunning (omgevingsvergunning voor milieuactiviteiten).
Gevolg is dat hoofdstuk 8 van de Wm behoorlijk is ‘uitgekleed’. Het hoofdstuk vangt daarom tegenwoordig aan met art. 8.40.