15. Privaatrecht – Boek 6 van het BW (3)

Boek 6 van het BW: Onrechtmatige daad (titel 3)

***

In dit hoofdstuk bespreken we titel 3 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’).

Titel 3: Onrechtmatige daad

Titel 3 gaat over de onrechtmatige daad. Gezien de omvang van het leerstuk, kunnen wij hier niet meer dan enkele inleidende opmerkingen maken over de onrechtmatige daad.

1. Artikel 6:162 van het BW

Een van de bekendste artikelen uit het BW is art. 6:162. Het is de opvolger van het onder het oude BW net zo bekende art. 1401 (en 1402).

Het artikel

Art. 6:162 van het BW luidt:

Lid 1: “Hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, is verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden.”

Lid 2: “Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond.”

Lid 3: “Een onrechtmatige daad kan aan de dader worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.”

Lid 1 bevat de eigenlijke bepaling inzake de onrechtmatige daad. In de leden 2 en 3 worden twee begrippen uit lid 1 uitgewerkt:

  • onrechtmatige daad
  • toerekenbaarheid

Onrechtmatige daad (lid 2)

Uit de omschrijving van lid 2 blijkt dat van een onrechtmatige daad wordt gesproken in geval van:

  • een inbreuk op een recht,
  • een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht, en/of
  • een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt

Niet-handelen: een ‘daad’ kan ook een niet-handelen zijn (‘nalaten’).

Inbreuk op een recht: hierbij gaat het om de inbreuk op een persoonlijkheidsrecht (recht op vrijheid, recht op leven etc.), op een vermogensrecht (echter niet op een vorderingsrecht omdat daarop de regels inzake toerekenbare tekortkoming van toepassing zijn (art. 6:74): zie een van onze vorige hoofdstukken over Boek 6), op een intellectueel eigendomsrecht (o.a. het auteursrecht), op een huurrecht, e.d..

Een wettelijke plicht: bij wettelijke plichten gaat het om plichten uit hoofde van publiekrechtelijke en privaatrechtelijke algemeen verbindende voorschriften (wetten in formele zin, de voorschriften van een verordening of van een bestemmingsplan, e.d.).

Hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt: hierbij gaat het o.a. om zorgvuldigheidsnormen. Wat die normen in een concreet geval voorschrijven, hangt af van de omstandigheden van het geval. Het kan bijvoorbeeld gaan om niet waarschuwen waar men had moeten waarschuwen (een gat in het trottoir graven en daar geen hekje omheen zetten, etc.). Oftewel plichten die niet nadrukkelijk in de wet zijn voorgeschreven maar wel ‘betamen’.

Toerekenbaarheid (lid 3)

Uit de omschrijving in lid 3 blijken drie (alternatieve) aspecten van belang voor toerekenbaarheid:

  • te wijten aan iemands schuld,
  • voor iemands rekening komen krachtens de wet, en/of
  • voor iemands rekening komen krachtens de in het verkeer geldende opvattingen

Schuld (‘verwijtbaarheid’) is dan ook belangrijk voor toerekenbaarheid. Maar niet alles bepalend.

Bij het toerekenen krachtens de wet kan worden gedacht aan het bepaalde in art. 6:165, lid 1: “De omstandigheid dat een als een doen te beschouwen gedraging van een persoon van veertien jaren of ouder verricht is onder invloed van een geestelijke of lichamelijke tekortkoming, is geen beletsel haar als een onrechtmatige daad aan de dader toe te rekenen.” Hoewel men niets kan worden verweten (vanwege de geestelijke of lichamelijke gesteldheid) wordt de gedraging toch toegerekend.

Bij het voor iemands rekening komen krachtens de in het verkeer geldende opvattingen wordt als voorbeeld vaak aangehaald de arts die uit onervarenheid een fout maakt.

Andere elementen

Lid 1 van art. 6:162 kent nog twee andere belangrijke elementen:

Schade: voor een verplichting tot schadevergoeding, is schade vanzelfsprekend een vereiste. Art. 6:162 biedt geen grondslag voor strafsancties (zoals een geldboete). Met betrekking tot de schadevergoeding zijn de bepalingen van titel 1 (afdeling 10) van belang. Enkele onderdelen daarvan bespraken we in een eerder hoofdstuk.

Causaliteit: in lid 1 van art. 6:162 wordt gesproken over ‘de schade die de ander dientengevolge lijdt’. Het ‘dientengevolge’ wijst op het causaliteitsvereiste. De schade dient een gevolg te zijn van de onrechtmatige daad.

Relativiteit

Art. 6:163 van het BW bepaalt: “Geen verplichting tot schadevergoeding bestaat, wanneer de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden.”

Dit wordt het ‘relativiteitsvereiste’ genoemd. Een al te strikte toepassing van het relativiteitsvereiste wordt echter verzacht door de zogenaamde ‘correctie Langemeijer‘. Relativiteitsvereiste en deze correctie laten zich het best uitleggen aan de hand van het bekende ‘tandarts-arrest‘.

Een persoon (A) oefent het vak van tandarts uit zonder over het vereiste diploma te beschikken. Enkele wel gediplomeerde ‘collega’s’ (B) spreken hem aan uit hoofde van onrechtmatige daad. Zij menen schade te lijden door het handelen van A. Probleem voor B is echter dat de door A geschonden wet het belang van de volksgezondheid beoogt te beschermen. En niet het (concurrentie)belang van B. Aldus de toepassing van het relativiteitsvereiste. Dit vereiste werd door de Hoge Raad echter gerelativeerd aan de hand van de correctie Langemeijer. Die correctie komt erop neer dat A tegenover B weliswaar geen wettelijke norm heeft geschonden, maar wel een ongeschreven norm. Namelijk de (door de Hoge Raad aangenomen, en hier in onze eigen woorden weergegeven) norm die B beoogt te beschermen tegen concurrentie door een ongediplomeerde partij, op grond van de overweging dat zij (B) immers veel geld en tijd hebben moeten investeren om hun diploma’s te verkrijgen. B heeft er een gerechtvaardigd belang bij om niet geconfronteerd te worden met een concurrent die door schending van een wettelijk voorschrift een concurrentievoordeel geniet.

Tot zover een korte inleidende bespreking van de onrechtmatige daad. Wij wijzen hieronder enkel nog op de regeling omtrent enkele specifieke aansprakelijkheden in titel 3 van Boek 6.

2. Specifieke aansprakelijkheden

Titel 3 van Boek 6 kent ook regels met betrekking tot andere vormen van aansprakelijkheid. Het betreft o.a.:

  • aansprakelijkheid voor kinderen (art. 6:169)
  • aansprakelijkheid voor een fout van een ondergeschikte (art. 6:170)
  • aansprakelijkheid voor een opstal (art. 6:174)
  • aansprakelijkheid voor gebruikte stoffen (art. 6:175)
  • aansprakelijkheid voor dieren (art. 6:179)
  • produktenaansprakelijkheid (art. 6:185 e.v.)
  • oneerlijke handelspraktijken (art. 6:193a e.v.)
  • schending van het mededingingsrecht (art. 6:193k e.v.)

Ga naar:
vorige hoofdstuk
volgende hoofdstuk
inhoudsopgave