BESTUURSRECHT – Algemene beginselen (van behoorlijk bestuur) en Toeslagenaffaire
Ze zeggen wel eens dat je de hele wereld zou moeten kunnen regelen met die ene regel, de Gulden Regel (regula aurea): Behandel anderen zoals je door hen behandeld wilt worden. Op de een of andere manier is het daar nooit van gekomen. We begonnen ooit met minimaal tien regels. En inmiddels schijnen er tienduizenden te zijn in Nederland. Of meer. Wat is in dat regeloerwoud eigenlijk de rol, en de waarde, van de zogenaamde rechtsbeginselen?
Geschreven recht en rechtsbeginselen
In het recht bestaat het ‘gewone’ geschreven recht (dat in wetgeving is vervat) en de rechtsbeginselen. Die laatste hebben, anders dan de eerste, voor hun gelding in wezen niet nodig dat zij geschreven zijn in wetgeving.
Dat neemt overigens niet weg dat de wetgever veel rechtsbeginselen wel in wetgeving heeft opgenomen. Zo komen we het beginsel van de redelijkheid en billijkheid op diverse plaatsen tegen in het Burgerlijk Wetboek (met name in art. 6:2, maar ook elders). En in de Algemene wet bestuursrecht (‘Awb’) is een aantal ‘algemene beginselen van behoorlijk bestuur’ (‘abbb’) opgetekend.
Maar in feite is het voor de gelding van die beginselen dus niet nodig dat ze in een wet zijn vastgelegd. Er zijn er zelfs die menen dat dergelijke beginselen niet horen te worden opgeschreven, omdat dat ze zou ‘degraderen’ tot de status van een gewone wettelijke regel.
Archetypisch recht
Psychoanalytici zouden in het verschijnsel rechtsbeginsel iets van een archetype kunnen ontwaren. Of, althans, de eerste verschijning vanuit het, vanuit de aard van de zaak verholen, archetype ‘rechtvaardigheid’.
Wat rechtvaardigheid is, is voor een eenvoudige mens niet kenbaar. Maar de eerste uitingen ervan wel. En dat zijn de rechtsbeginselen. Die rechtsbeginselen dragen vervolgens het gehele recht. En doordringen dat recht ook. Althans, voor zover dat recht de ambitie heeft over een rechtvaardige kern te beschikken.
Een rechtvaardig recht kan in zijn uiting dan ook nooit een puur abstracte en formalistische (rechtspositivistische) aangelegenheid zijn. En in die zin mag een meester in de rechten niet enkel een kenner van de wet zijn, maar moet deze ook een daadwerkelijk ‘begrijper’ van het recht zijn. Anders gezegd: het gaat niet enkel om wetskennis, maar veel meer nog om rechtsbewustzijn. En aangezien we het hierbij raken aan het archetype van de rechtvaardigheid, gaat het ook om zelfkennis. Hetgeen ons terugbrengt op de eerdergenoemde Gulden Regel. Die regel koppelt het rechtsgevoel immers direct aan het zelf.
Waar het mis gaat in de rechtspleging
We zien dan ook dat het misgaat in de rechtspleging wanneer het archetypische hart uit het vonnis wordt gesneden. Dat wil zeggen: wanneer er louter vanuit het systeem wordt gehandeld, en niet vanuit het zelfbesef: het besef dat men een ander wel dan niet behandelt zoals men zelf niet behandeld zou willen worden.
Hetgeen in het geval van de Toeslagenaffaire betekende dat de burger zomaar (zonder vaststaande opzet of grove schuld) te boek kon komen te staan als een fraudeur. En dat men werd veroordeeld om grote bedragen aan de overheid te betalen, ook met betrekking tot die delen waar men wel aan de wet (de betalingsopgave) had voldaan.
Hetgeen ook betekent dat men dat als rechter heeft zien gebeuren zonder dat men vanuit het recht heeft ingegrepen.
Beter ten halve gekeerd…
In de uitspraak van 23 oktober 2019 kwam de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) terug op eerdere ‘harteloze’ jurisprudentie. Men overwoog:
“De Afdeling komt terug van de eerdere jurisprudentie
Door het grote aantal vergelijkbare zaken dat in de loop der jaren aan de Afdeling is voorgelegd, zijn de ernst en omvang van de financiële gevolgen van de jurisprudentie als hiervoor beschreven in meerdere gevallen kenbaar geworden. Het is de Afdeling in deze periode niet gebleken dat dergelijke gevolgen in ernst of omvang zijn afgenomen. Deze zaak staat dus niet op zichzelf. Verschillende publicaties bevestigen dat gezinnen in situaties zoals hier aan de orde in grote financiële problemen terecht kunnen komen. De Afdeling wijst in dat verband op de publicatie van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (hierna: de WRR), ‘Eigen schuld? Een gedragswetenschappelijk perspectief op problematische schulden’ (WRR-Verkenning, nr. 33 van 30 juni 2016) en naar het rapport van de Nationale Ombudsman van 9 augustus 2017, ‘Geen powerplay maar fair play. Onevenredig harde aanpak van 232 gezinnen met kinderopvangtoeslag’. Daarnaast wijst de Afdeling op het rapport van de WRR ‘Weten is nog geen doen. Een realistisch perspectief op redzaamheid‘ (WRR-rapport nr. 97 van 24 april 2017).”
En:
“Bij deze beoordeling moet de Belastingdienst/Toeslagen ingevolge artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen. Daarbij mogen, ingevolge het tweede lid van artikel 3:4 van de Awb, de nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.”
Evenredigheidsbeginsel
In die laatste alinea zien we het evenredigheidsbeginsel van art. 3:4, lid 2 van de Awb ineens ten tonele verschijnen. Dat artikel luidt:
“De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.”
Het is prachtig om in een uitspraak van de ABRvS eens te lezen dat een rechtsbeginsel een ‘harteloos’ systeem terzijde heeft gesteld.
Naar is het echter wel, dat dit pas kon gebeuren na grote druk vanuit de media, en dat die media pas in beweging kwamen nadat er sprake was van vele slachtoffers.
Te vrezen valt dat waar geen sprake is van een zoeklicht van de media naar aanleiding van vele slachtoffers, het recht ook in de toekomst vooral ‘systemisch’ zal worden toegepast, en dat weinig zal veranderen. Waarmee recht blijft worden toegepast door ‘wetskenners’ in plaats van ‘rechtswijzen’.
Waarom?
Het voorgaande mag allemaal als kritiek op de ABRvS gelden. Maar helemaal eerlijk is dat niet.
Een systeem van rechtspraak kan niet enkel worden gefundeerd op beginselen. Recht kan niet enkel worden gesproken vanuit het ‘rechtvaardige hart’. Het probleem is namelijk altijd dat in deze werkelijkheid geen feit lijkt op een ander feit. Er zijn altijd verschillen aan te wijzen tussen feiten en omstandigheden. En dat zet de deur open naar willekeur. Sterker, dat betekent dat willekeur inherent is aan ieder rechtssysteem. Het geven aan de een en niet aan de ander kan immers altijd worden onderbouwd met een verschil in situatie.
Dat betekent ook meteen dat het recht zal moeten abstraheren van de werkelijkheid. Mensen en feiten moeten worden gecategoriseerd. En op die categorieën moeten regels worden losgelaten. En ‘systemische’ rechtspraak.
Als je 51 km/u rijdt, rij je te hard. Punt. Iedere andere benadering zet de deur open naar willekeur.
Daarmee kom je op het terrein van besturen. Van overheid, politiek en rechtspraak. Er moet een onmenselijke, abstracte, component in zitten.
Daarom kan niet worden gewerkt met enkel de Gulden Regel. Haar schoonheid leidt tot onrecht. Tot willekeur en een stormloop op ‘rechten’, en een wegrennen van plichten.
Je zal er maar aanstaan…
Pijn in het hoofd
Daarom horen rechters pijn in het hoofd te hebben. Ze mogen niet afgaan op het hart. Maar ze mogen ook niet afgaan op het systeem. Ze moeten koers houden tussen abstractie en concreetheid. Tussen mens en systeem.
En daarin maken ze fouten.
We gaan de komende jaren zien hoe de ABRvS omgaan met de rechtsbeginselen.
Interessant wordt het zeker!
Vragen en advies
Hebt u vragen over het bestuursrecht? Neem dan contact met ons op:
Wij overleggen graag met u, praten graag over de ins and outs van uw situatie en geven u graag advies. Voor een kennismaking of eerste gesprek brengen wij geen kosten in rekening.