BESTUURSRECHT – Bewijs ontvangst van aangetekende brief

aangetekende briefOp 8 december 2021 heeft de rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak die gaat over de vraag of een aangetekende brief daadwerkelijk is ontvangen. De uitspraak is een vervolg op een eerder door de Hoge Raad gewezen arrest over de ontvangst van de brief. In dat arrest gaf de Hoge Raad enkele handvatten voor de beoordeling van dit soort kwesties. De rechtbank Noord-Holland zei daarover “dat de Hoge Raad in ontvankelijkheidskwesties bij het controleren van de aanbieding van aangetekende post een tamelijk soepel criterium hanteert”. Is dat zo?

De aangetekende brief

De zaak gaat over een naheffingsaanslag die aan X was opgelegd. X had tegen die aanslag beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag. De griffie van die rechtbank bracht vervolgens het griffierecht bij X in rekening. Dat deed de griffie bij aangetekende brief. Het griffierecht werd desondanks niet betaald, met als gevolg dat het beroep van X niet-ontvankelijk werd verklaard.

Verzet

X is tegen dat oordeel in verzet gekomen. Hij stelde dat hij de aangetekende brief over het griffierecht nooit had ontvangen omdat hij op het tijdstip van bezorging in het buitenland was. De rechtbank ging niet mee in dat verhaal. Ze oordeelde:

“Volgens gegevens van PostNL is er op het adres, [straat] [huisnummer] te [plaats] op dinsdag 24 september 2019 om 16.21 uur voor ontvangst van de herinnering met code [codenummer] getekend. Hiermee wordt het standpunt dat geen herinnering voor het griffierecht is ontvangen noch het standpunt dat deze herinnering niet zou zijn bezorgd niet gevolgd.”

De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond.

Hoge Raad

X ging tegen dat oordeel in cassatie bij de Hoge Raad. En die verklaarde het verzet bij arrest van 7 mei 2021 wél gegrond. Daarbij overwoog de Hoge Raad het volgende:

  1. Bij de beoordeling of een bij hem ingesteld rechtsmiddel ontvankelijk is, is de belastingrechter gehouden ambtshalve onderzoek te doen naar de aannemelijkheid van feiten die door een partij in dat verband worden aangevoerd.
  2. Indien een partij niet reageert op een aan haar gericht en per aangetekende post verzonden stuk, dient te worden onderzocht of het stuk door PostNL op regelmatige wijze op het adres van die partij is aangeboden.
  3. Als de rechtbank of het gerechtshof op grond van de bevindingen van dat onderzoek concludeert dat PostNL het stuk op het juiste adres heeft uitgereikt of daar een zogenoemd afhaalbericht heeft achtergelaten, rechtvaardigt dat het vermoeden dat het stuk op regelmatige wijze op dat adres is aangeboden.
  4. Maar als een partij betwist dat het stuk is uitgereikt of een afhaalbericht (op het juiste adres) is achtergelaten, brengt een goede procesorde mee dat de rechtbank die partij desgevraagd kennis laat nemen van de ter beschikking staande gegevens van PostNL.
  5. Die partij moet het onder punt 3 genoemde vermoeden dan ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat die partij aannemelijk maakt dat het stuk niet is ontvangen of aangeboden. Voldoende is dat die partij feiten en omstandigheden aanvoert op grond waarvan de ontvangst of de aanbieding van het stuk, in weerwil van de ter beschikking staande gegevens van PostNL, redelijkerwijs kan worden betwijfeld.

De Hoge Raad heeft X vervolgens in het gelijk gesteld omdat de rechtbank Den Haag niet had voldaan aan punt 4. De rechtbank had X geen kennis laten nemen van de informatie van PostNL. En ze had X geen gelegenheid geboden om op die informatie te reageren. De Hoge Raad verwees de kwestie vervolgens terug naar een andere rechtbank, de rechtbank Noord-Holland.

Rechtbank Noord-Holland

Deze rechtbank overweegt eerst dat de Hoge Raad kennelijk een soepel criterium hanteert als personen betwisten een aangetekende brief te hebben ontvangen :  “Het is voldoende dat ontvangst van het poststuk redelijkerwijs kan worden betwijfeld.”

En vervolgens:

“[X] heeft gesteld dat de [aangetekende brief] niet bij hem thuis kan zijn uitgereikt omdat hij op het moment van uitreiking in het buitenland was en er verder niemand thuis was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [X] aannemelijk gemaakt de [brief] niet te hebben ontvangen. De rechtbank acht het aannemelijk dat [X] in het buitenland was en dat ook de buren of een ander die op het huis van [X] paste, het poststuk niet hebben aangenomen. Hoogstwaarschijnlijk heeft een onbekende derde voor ontvangst van het poststuk getekend.”

Soepel criterium?

Vraag is of de Hoge Raad een soepel criterium hanteert in dit soort kwesties, of dat de rechtbank Noord-Holland dat criterium ‘soepel’ heeft toegepast.

De Hoge Raad overweegt dat X niet ‘aannemelijk’ hoeft te maken van hij de brief niet heeft ontvangen, maar dat hij ‘feiten en omstandigheden aanvoert op grond waarvan de ontvangst van de brief, in weerwil van de ter beschikking staande gegevens van PostNL, redelijkerwijs kan worden betwijfeld.’ Oftewel, een verschil tussen ‘aannemelijk maken’ en ‘doen betwijfelen’.

Dat laatste criterium lijkt inderdaad ‘soepeler’ dan het eerste. Maar veel zal altijd afhangen van de rechter die dit soort criteria in een concreet geval toepast. De rechtbank Noord-Holland lijkt vooral zelf erg soepel te zijn geweest. Maar wellicht heeft dat te maken met de nieuwe wind die door het bestuursrecht waait. Er gaan namelijk sowieso steeds meer stemmen op om soepeler om te gaan met alle ontvankelijkheidsdrempels die personen moeten nemen om hun zaak tegen de overheid inhoudelijk te laten behandelen.

Vragen en advies

Hebt u vragen over het bestuursrecht? Neem dan contact met ons op:

Contact

Wij overleggen graag met u, praten graag over de ins and outs van uw situatie en geven u graag advies. Voor een kennismaking of eerste gesprek brengen wij geen kosten in rekening.