OMGEVINGSWET – De Omgevingsplanprocedure
Vanaf het moment dat de nieuwe Omgevingswet in werking treedt, beschikken de gemeentes automatisch (‘van rechtswege’) over een omgevingsplan. In het tijdelijke deel daarvan zitten de ‘oude’ bestemmingsplannen en de ‘bruidsschat’. In de loop der tijd zal een nieuw deel ontstaan, dat in omvang zal toenemen en dat het tijdelijke deel in omvang zal doen afnemen. Na afloop van de transitieperiode (in 2029) zal enkel het nieuwe deel resteren. In dit artikel gaan we in op de vraag hoe het nieuwe deel gaat groeien. Oftewel : de omgevingsplanprocedure.
Let op: deze weblog is van december 2021. Inmiddels zijn wet en besluiten op diverse punten aangepast. Raadpleeg de meest recente versies!
Het omgevingsplan
Het omgevingsplan staat bekend als de opvolger van het bestemmingsplan, maar is dat eigenlijk niet. Het omgevingsplan is namelijk meer omvattend. Met betrekking tot het omgevingsplan bestaat ook een andere beoordelings- of kwaliteitsnorm. Zo moet het omgevingsplan voldoen aan de norm van ‘een evenwichtige toedeling van functies aan locaties’. Zie artikel 4.2, lid 1 van de Omgevingswet (zie overigens hier voor de geconsolideerde wetsteksten):
“Het omgevingsplan bevat voor het gehele grondgebied van de gemeente in ieder geval de regels die nodig zijn met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.”
Terwijl voor het bestemmingsplan de norm van ‘een goede ruimtelijke ordening’ geldt. Zie artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening:
“De gemeenteraad stelt voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven.”
Bij het omgevingsplan gaat het om het ‘toedelen van functies aan locaties’. En bij bestemmingsplannen gaat het om ‘bestemmingen’.
Dit lijkt allemaal semantiek (en is het misschien ook), maar feit is wel dat in het omgevingsplan veel meer geregeld gaat kunnen worden dan in het bestemmingsplan. Denk aan de ‘bruidsschat’ die onderdeel wordt van het tijdelijke deel en misschien wel (afhankelijk van de wens van de desbetreffende gemeente) wordt overgezet naar het nieuwe deel van het omgevingsplan. En denk ook aan de op de fysieke leefomgeving betrekking hebbende onderdelen van de diverse verordeningen die te zijner tijd naar het nieuwe deel van het omgevingsplan worden overgezet (ligplaatsverordening, bomenverordening, etc.).
Bij het overzetten moet worden voldaan aan de nieuwe norm
Wanneer onderdelen uit het tijdelijke deel naar het nieuwe deel van het omgevingsplan worden overgezet, is dat niet een kwestie van ‘knippen en plakken’. Zo bepaalt artikel 22.5, lid 1 van de Omgevingswet:
“Uiterlijk tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip geldt voor het tijdelijke deel van het omgevingsplan niet de verplichting op grond van artikel 4.2, eerste lid, dat de regels zijn gesteld met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.”
Oftewel, het tijdelijke deel hoeft niet aan de normen voor een ‘goed’ omgevingsplan te voldoen. Terwijl die natuurlijk wel geldt voor onderdelen van het nieuwe deel van het omgevingsplan (dat te zijner tijd (in 2029) immers ook het ‘echte’ omgevingsplan zal zijn).
Onderdelen overzetten naar het nieuwe deel
Gemeentes zullen in de loopt der tijd (gedurende de transitieperiode tot 2029) steeds meer onderdelen overzetten naar het nieuwe deel van het omgevingsplan. Dit kan een gemeente locatie voor locatie doen. Daarbij maakt de gemeente zelf uit hoe groot zo’n locatie is.
Hierbij geldt wel een voorwaarde. Zie artikel 22.6, lid 1 van de Omgevingswet:
“Bij de vaststelling van een omgevingsplan kunnen de voor een locatie geldende regels die zijn opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet alleen alle tegelijk komen te vervallen.”
Zo’n besluit als bedoeld in artikel 4.6 van de Invoeringswet is bijvoorbeeld een bestemmingsplan (of een beheersverordening, een provinciaal inpassingsplan, exploitatieplan, etc.). Deze dienen dus in hun geheel te vervallen voor die locatie (hoewel lid 2 van artikel 22.6 van de Omgevingswet het mogelijk maakt om hierop bij amvb een uitzondering te maken).
Het overzetten : de omgevingsplanprocedure
Wanneer de gemeente na invoering van de Omgevingswet aldus nieuwe regels opstelt voor een locatie, zal zij de omgevingsplanprocedure moeten toepassen. Die is als volgt.
Voornemen
Van het voornemen om een omgevingsplan vast te stellen wordt kennisgegeven (artikel 16.29 van de Omgevingswet).
Participatie
Zie artikel 10.2, lid 1 van het Omgevingsbesluit:
“Bij de kennisgeving van het voornemen om een omgevingsplan vast te stellen, bedoeld in artikel 16.29 van de wet, wordt aangegeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en be-stuursorganen bij de voorbereiding worden betrokken.”
Uniforme openbare voorbereidingsprocedure
Op de voorbereiding van een omgevingsplan is de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (‘uov’) van toepassing. Zie artikel 16.30, lid 1 van de Omgevingswet:
“Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van een omgevingsplan.”
Zienswijzen
Zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht door een ieder (artikel 16.23, lid 1 van de Omgevingswet).
Geen beslistermijn
Er geldt geen beslistermijn.
Vaststelling
De vaststelling van het omgevingsplan is een bevoegdheid van de gemeenteraad. Zie artikel 2.4 van de Omgevingswet:
“De gemeenteraad stelt voor het gehele grondgebied van de gemeente één omgevingsplan vast waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen.”
Die bevoegdheid kan worden gedelegeerd aan burgemeester en wethouders. Zie artikel 2.8 van de Omgevingswet:
“De gemeenteraad, het algemeen bestuur van een waterschap of provinciale staten kunnen de bevoegdheid tot het vaststellen van delen van het omgevingsplan, de waterschapsverordening of de omgevingsverordening delegeren aan het college van burgemeester en wethouders, het dagelijks bestuur van het waterschap respectievelijk gedeputeerde staten.”
Verantwoording participatie
Zie artikel 10.2, lid 2 van het Omgevingsbesluit:
“Bij het vaststellen van een omgevingsplan wordt aangegeven hoe burgers, bedrijven, maat-schappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken en wat de resul-taten daarvan zijn. Daarbij wordt aangegeven op welke wijze invulling is gegeven aan het toepas-selijke decentrale participatiebeleid.”
Beroep bij de Raad van State
Tegen het besluit tot vaststelling van het omgevingsplan kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (‘ABRvS’). Hiertoe wordt artikel 2 van hoofdstuk 2 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht aangepast door de Invoeringswet Omgevingswet (artikel 2.2, onder B, onder 2.g van de Invoeringswet).
Inwerkingtreding
Zie artikel 16.78, lid 1 van de Omgevingswet:
“Een omgevingsplan treedt in werking met ingang van de dag waarop vier weken zijn verstreken sinds de dag waarop het besluit bekend is gemaakt, tenzij in het omgevingsplan een later tijdstip is bepaald.”
Vragen en advies
Hebt u vragen over de nieuwe Omgevingswet? Neem dan contact met ons op:
Wij overleggen graag met u, praten graag over de ins and outs van uw situatie en geven u graag advies. Voor een kennismaking of eerste gesprek brengen wij geen kosten in rekening.