OMGEVINGSWET – De wijzingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan en de bruidsschat
Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Die wet vervangt o.a. de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De Wro gaf aan gemeenten de bevoegdheid om in bestemmingsplannen flexibiliteitsregels op te nemen, zoals een wijzigingsbevoegdheid. De Omgevingswet kent deze bevoegdheid niet meer. De (oude) bestemmingsplannen zijn echter nog steeds van toepassing als onderdeel van het tijdelijke deel van het omgevingsplan, inclusief de daarin opgenomen wijzigingsbevoegdheden. Vraag is hoe onder de nieuwe wet van die wijzigingsbevoegdheden gebruik kan worden gemaakt.
De wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan
Art. 3.6, lid 1, aanhef en onder a van de Wro bepaalde:
“Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels:
a. burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen;”
Een voorbeeld van zo’n wijzigingsbevoegdheid is te lezen in bestemmingsplan ‘Terbregge’ van de gemeente Rotterdam uit 2020. Daarin is in artikel 46.1.1 van de planvoorschriften het volgende bepaald:
“46.1.1 Wijzigingsbevoegdheid
Ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingzone – wijzigingsgebied 1’ kunnen burgemeester en wethouders op grond van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening de bestemming ‘Recreatie’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen – 3’, in overeenstemming met de hierna volgende regels.”
Bevoegdheid vervallen onder de Omgevingswet
De wijzigingsbevoegdheid van art. 3.6 van de Wro is niet teruggekomen in de nieuwe Omgevingswet. Burgemeester en wethouders zouden daardoor geen gebruik meer kunnen maken van deze bevoegdheid zodat een artikel als bijvoorbeeld 46.1.1 uit het bestemmingsplan Terbregge een dode letter zou zijn geworden.
De reden dat de wetgever de wijzigingsbevoegdheid niet heeft willen later terugkeren in de Omgevingswet is dat het gebruik maken van die bevoegdheid leidt tot een apart bestemmingsplan (wijzigingsplan). Doel van de Omgevingswet is nu juist dat elke gemeente één omgevingsplan heeft en houdt.
De wijzigingsbevoegdheid als omgevingsplanactiviteit
Op grond van het overgangsrecht behoudt de wijzigingsbevoegdheid echter zijn betekenis, zij het op een andere manier. Dat overgangsrecht is geregeld in de ‘bruidsschat’ dat onderdeel is van het tijdelijke deel van de gemeentelijke omgevingsplannen. Die bruidsschat bepaalt in art. 22.32:
“Artikel 22.32 Specifieke beoordelingsregel aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken bij regels over een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht
1. In afwijking van artikel 22.29, eerste lid, aanhef en onder a, kan de omgevingsvergunning voor een activiteit die in strijd is met de in dat onderdeel bedoelde regels toch worden verleend als de activiteit niet in strijd is met regels voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of het voldoen aan een uitwerkingsplicht in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet.
2. Op de beslissing of een omgevingsvergunning met toepassing van het eerste lid kan worden verleend, zijn van overeenkomstige toepassing:
a. artikel 8.0b, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;
b. artikel 8.0c, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving; en
c. artikel 8.0d, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.”
Het genoemde art. 22.29, lid 1 aanhef en onder a betreft de toets van een vergunningaanvraag aan de regels over het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken in het omgevingsplan. Het betreft o.a. de toets aan het bestemmingsplan die we kenden onder het oude recht. Indien dat bestemmingsplan (dat nu deel is van het tijdelijke deel van het omgevingsplan) een bouwactiviteit verbiedt die het wel toelaat in geval gebruik wordt gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid in dat plan, kan voor die activiteit een zogenaamde binnenplanse omgevingsvergunning worden verleend.
Waar het normaal gesproken zo is dat een vergunning moet worden verleend indien een aanvraag past binnen het bestemmingsplan, en burgemeester en wethouders dus geen beoordelingsruimte hebben (ook wel genoemd de ‘limitatief-imperatieve’ beoordeling), geldt in geval art. 22.32 van de bruidsschat wordt toegepast dat burgemeester en wethouders wel een extra zelfstandige beoordeling moeten toepassen, namelijk de toets of sprake is van een ‘evenwichtige toedeling van functies aan locaties’.
Kortom, de wijzigingsbevoegdheid in de ‘oude’ bestemmingsplannen is nog steeds van belang, zij het over de band van een andere rechtsfiguur, namelijk de (binnenplanse) omgevingsplanactiviteit.
Vragen en advies
Hebt u vragen over het recht? Neem dan contact met ons op:
Wij overleggen graag met u, praten graag over de ins and outs van uw situatie en geven u graag advies. Voor een kennismaking of eerste gesprek brengen wij geen kosten in rekening.
Willem Brakenhoff